artikel
Verstuur vr 17-02-2006 10:57

Het menselijke maatje

Salomon Kroonenberg in Boeken &cetera

In zijn boek De menselijke maat – De aarde over tienduizend jaar pleit geoloog Salomon Kroonenberg juist niet voor de menselijke maat.
 
Door Kees Sluys

Wat een verfrissend geluid! Iemand die zich afvraagt waarom wij ons in het mooie, rijke Westen hebben ontwikkeld tot van die zorgelijke types. Daar is toch helemaal geen reden voor? ‘Het klimaat is vrijwel constant, maar toch zijn we bang dat het over een eeuw een graadje warmer is. De zeespiegel stijgt nauwelijks meer, maar wij doen of het een levensbedreiging is. Tobbers zijn we geworden, vol schuldgevoel.’

Deze optimist, of zo u wilt, scepticus ten opzichte van de milieudoemdenkers, is niet zomaar iemand, maar hoogleraar technische aardwetenschappen en, ook niet onbelangrijk, winnaar van de Nationale Wetenschapsquiz (editie 1999). Salomon Kroonenberg mogen we dus wel serieus nemen. Bovengenoemde citaten zijn geput uit zijn boek De menselijke maat - De aarde over tienduizend jaar, dat deze week bij uitgeverij Atlas verschijnt en waarover hij vanmiddag door Wim Brands zal worden ondervraagd.

Kroonenberg is van mening dat we een beetje kortzichtig zijn, dat we een aantal zorgwekkende trends, zoals de opwarming van het klimaat, maar één kant op zien gaan. Ja, logisch – als je tenminste niet verder kijkt dan het jaar 2100, zoals men in de aanhoudende stroom kritische milieu- en klimaatpublicaties pleegt te doen. Maar Kroonenberg wil liever 10.000 jaar vooruit blikken, al was het maar omdat dat soort (zorgelijke) trends dan van richting veranderd zijn; dan zijn we namelijk op weg naar de volgende ijstijd. In het perspectief van zo’n langjarige cyclus zijn wellicht ook andere beslissingen voor de korte termijn nodig. ‘Misschien,’ schrijft hij lichtelijk provocerend, ‘zijn de mensen over vierhonderd generaties wel blij met al het koolzuurgas dat wij nu in de atmosfeer brengen: dan is de herfst niet zo koud.’

Kroonenberg beseft overigens heel goed dat het voor de meeste mensen lastig is om zover vooruit te kijken, en dat heeft alles te maken met de verschillende manieren waarop de aardse processen in de tijd werken. Als de drie verschijningsvormen van de tijd (tevens een belangrijk fundament voor z’n boek) onderscheidt hij: de tijd als stroom (de onomkeerbare opeenvolging van gebeurtenissen, de voortschrijdende tijd), de tijd als golf (dag en nacht, zomer en winter, ijstijd en warme tijd; ze hebben allemaal te maken met een cyclus) en de tijd als puls (een ordeloze opeenvolging van plotselinge pulsen energie, zoals aardbevingen, overstromingen, uitstervingen andere catastrofes zonder richting, doel of regelmaat). Deze ‘stromen, golven en pulsen van minieme tot immense tijdschalen spelen samen een magistraal muziekstuk. De mens speelt daarvan slechts een enkele driekwartsmaat. De menselijke maat.’

Wie op zo’n manier in de toekomst schouwt, wordt niet gauw een doemdenker. Die waarschuwt niet voortdurend voor de apocalyps en het einde van de mensheid. ‘Er zijn er al genoeg die dat doen, en naar de geschiedenis leert, gewoonlijk ten onrechte. Integendeel, ik wil juist betogen dat de mens zich heel goed kan aanpassen aan warmere of koudere klimaten, of hogere of lagere zeespiegels. (...) Misschien moeten we juist nadenken over wat we gaan doen als de zeespiegel straks weer daalt. Het duurt geen tienduizend jaar voor het weer zover is.’ Aldus besluit hij hoofdstuk 1.

Boeken &cetera, zondag 19 februari, Ned 3, 13.00-13.29 uur

Uit: VPRO Gids Nr 7 2006